Taal

Taal Actief groep 8

In de blokken van taalactief komen de volgende lesdoelen aan bod:

Blok 1:
- woordenschat: alles wat zijn hartje begeert, furieus, immens, de tegenaanval, ijzingwekkend, het getto, de knoop doorhakken, luiwammesen, de oldtimer
- wederkerend werkwoord.
voorbeeld: Oma stoort zich aan het geklets van opa.
- enkelvoud op ie/ee omzetten in meervoud
voorbeeld: Knie - knieën, bacterie - bacteriën
- tegengestelde zinnen maken
voorbeeld:
Hans maakt de gang in zijn huis breed, met een verlaagd plafond.
Hans maakt de gang in zijn huis smal, met een verhoogd plafond.
- begrijpelijke vragen stellen en begrijpelijke antwoorden geven.
- van een samengestelde zin twee zinnen maken.
voorbeeld: Opa, die op de bank ligt, leest de krant.
Opa leest de krant. Hij ligt op de bank.
- het schrijven van een brief voorbereiden en een brief schrijven.
- lichaamstaal, gezichtsuitdrukkingen en gebarentaal herleiden tot verbaal taalgebruik.
- de moraal in een verhaal herkennen
- een interview schrijven
- onderwerp in het enkelvoud veranderen in meervoud en omgekeerd
voorbeeld: Een fiets staat in de schuur.
De fietsen staan in de schuur.

Blok 2:
- woordenschat: formeren, de inbreng, vereisen, vertegenwoordigen, de afgevaardigde, anoniem, het compromis, instemmen, het stemrecht
- luisterdoel bepalen
- woorden in het enkelvoud omzetten in een woord in het meervoud op i of a
voorbeeld: museum - musea, politicus - politici
- afkortingen
- woordbetekenissen leren aan de hand van verzameltermen, synoniemen, homoniemen en het indelen van woorden in groepen.
voorbeeld: sport, nachtelijke activiteiten, bonte avond. Deze woorden horen bij “kamp”
- een discussie of een groepsgesprek leiden
- onderscheid maken in formeel en informeel taalgebruik
- werkwoord omzetten in tegenwoordig deelwoord
voorbeeld: Ik heb gelopen. De gelopen marathon.
- een recensie schrijven
- kenmerken en eigenschappen van bepaalde woorden aangeven.
bijvoorbeeld: kamp: slapen in slaapzalen, bonte avond, nachtspel, kampvuur

Blok 3:
- woordenschat: desnoods, heffen, de milieuorganisatie, de overheid, de toeslag, de moeite lonen, de doelstelling, lokaal, stimuleren, verheven
- vragen stellen naar aanleiding van een tekst
- het gezegde (alle werkwoorden uit de zin)
- samenstellingen met en/s
voorbeeld: etensresten, prullenbak
- spreekwoorden, uitdrukkingen, gezegdes
- hoofdletters, uitroeptekens, komma’s en punten in de zin plaatsen
- verhaal schrijven en teksten indelen in alinea’s
- oorzaak - gevolgrelaties en middel - doelrelaties
- betoog houden
- samenvatting schrijven
- betekenis van een woord afleiden uit plaatjes, context, omschrijving of synoniem

blok 4:
woordenschat: aannemen, belabberd, beweren, uitzenden, wijsmaken, de baard in de keel, de logopedist, het roddelpraatje, slissen, de uitspraak
- bepaling van plaats in en zin
voorbeeld: De zus van Laura hoopt dat ze John Larson een keer tegenkomt op straat. Bepaling van plaats: “op straat”
- welk woord hoort niet in de reeks
- verschil tussen moedertaal en vreemde taal
- spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes
- tijdens een gesprek aansluiten bij de mening of gevoelens van een ander
- samenstellingen met e (elleboog, bolleboos, zonneschijn)
- gedichten schrijven
- voltooid deelwoord gebruiken als bijvoeglijk naamwoord
bijvoorbeeld: de auto werd weggesleept. De weggesleepte auto
- naast de persoonsvorm en het onderwerp, de rest van de zin aangeven

blok 5:
woordenschat: de emancipatie, de huishoudschool, de mentaliteit, zich storten in, het uitgaansleven, beeldschoon, beïnvloeden, de loonsverhoging, zich ontplooien
- hoofd en bijzaken onderscheiden
- directe reden omzetten in indirecte reden (en andersom)
voorbeeld:
“Vanavond kan ik niet”, antwoordde het meisje.
Het meisje antwoordde dat ze vanavond niet kan.
- aardrijkskundige namen als bijvoeglijk naamwoord gebruiken (Afrikaanse, Belgische)
- enkelvoud omzetten naar meervoud
bijvoorbeeld: porie - poriën, melodie - melodieën, twee - tweeën
- een interview afnemen
- verschillende soorten taalgebruik: beeldspraak, verzachtende uitdrukking, vaktaal
- een brief schrijven
- het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen
bijvoorbeeld: Ik pas vanmiddag op mijn broertje. Karel verveelt zich.
- een gebruiksaanwijzing lezen en volgen
- een interview schrijven
- leestekens: puntkomma, de dubbele punt, aanhalingstekens

blok 6:
woordenschat: het oordeel, de prestatie, de smaak, verantwoordelijk, belemmeren, betrouwbaar, vertrouwen, iemand in zijn waarde laten
- de inleiding, kern en slot in een verhaal herkennen
- de bepaling van tijd in een zin aangeven
bijvoorbeeld: We kregen vorige week een overhoring van alle Europese landen.
- van een samengestelde zin twee zinnen maken
voorbeeld: Ik doe mijn best op school omdat ik goede cijfers wil halen.
Ik doe mijn best op school. Ik wil goede cijfers halen.
- een discussie of groepsgesprek leiden en kernachtig samenvatten
- stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden onderscheiden en benoemen
bijvoorbeeld: een tinnen soldaatje, een nylon kous, een plastic tas, een gouden horloge
- een e-mail schrijven
- formeel en informeel taalgebruik
- een verslag schrijven
- woordbetekenissen aan de hand van verzameltermen, synoniemen en het indelen in woordgroepen (loyaal: trouw, eerlijk)

blok 7:
woordenschat: negatief, principieel, uitwisselen, het zelfbeeld, de zelfdiscipline, het leerprobleem, de mislukking, onderschatten, spastisch, verstandelijk gehandicapt
- een telefonische boodschap aannemen en doorgeven
- het persoonlijk voornaamwoord onderscheiden in de zin.
voorbeeld: Kun jij mij een mop vertellen? Ben je ons vergeten?
- het lijdend voorwerp in een zin opzoeken
bijvoorbeeld: De jongen plaagt de hond.
hulp: het is de vraag op wat(wie) + gezegde + onderwerp
- betekenissen van woorden afleiden uit plaatjes, context, omschrijving
- spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes
- een werkstuk schrijven
- naamwoordelijk gezegde benoemen
voorbeeld: De situatie blijft zorgelijk.
- je in een gesprek houden aan regels en beurtwisselingen
- informatieve teksten schrijven
- apostrof, deelteken en trema ( paraplu’s, zee-egel, diëtiste)

blok 8:
woordenschat: de gehoorschade, gemiddeld, onherstelbaar, op een gegeven moment, verdragen, gegarandeerd, indringend, de oorsuizing, uitdrukkelijk
- een verhaal in kernwoorden noemen
- nuanceverschillen tussen woorden hanteren
bijvoorbeeld: rustig, stil, muisstil
- zinnen van de lijdende vorm in de bedrijvende vorm zetten en omgekeerd
bijvoorbeeld:
De hard telefonerende man stoorde de andere reizigers.
De andere reizigers worden gestoord door de hard telefonerende man.
- het persoonlijk voornaamwoord.
bijvoorbeeld: Zij ging met hem op vakantie.
- een standpunt beargumenteren en verdedigen
- het bezittelijk voornaamwoord
bijvoorbeeld: Met zijn ogen dicht hoorde Daniel het verkeer op straat.
- een samenvatting schrijven
- het meewerkend voorwerp
bijvoorbeeld: De man in de winkel verkoop Jesse een cd-speler.
hulp: aan wie?
- je mening geven

blok 9:
woordenschat: het cliché, de ellende, in scheiding liggen, routineus, sentimenteel, van wanten weten, afraffelen, om en om, uitgerekend, veelvuldig
- een discussie of groepsgesprek leiden
- het aanwijzend voornaamwoord
bijvoorbeeld: Ik vind dit liedje niet zo mooi. Jasper wil al jaren zulke schoenen.
- zinnen omzetten in zinnen met een gebiedende wijs
bijvoorbeeld: Wil je jouw jas ophangen? Hang je jas op!
- aandachtsstreepjes in een zin gebruiken
bijvoorbeeld: De musical - een goede gewoonte in groep 8 - staat weer op het programma.
- huiswerkopdrachten en werkinstructies volgen en begrijpen
- het bezittelijk voornaamwoord
bijvoorbeeld: Spelling is niet mijn sterkste punt. Wat is jouw sterkste punt?
- een verslag schrijven
- het lijdend voorwerp bepalen
voorbeeld: Juf Ruby heeft de hoofdrol aan Sem gegeven.
hulp: wie (wat) + gezegde + onderwerp
- letterlijk en figuurlijk taalgebruik onderscheiden

blok 10:
woordenschat: balanceren, het evenwicht, het gevaarte, de mentor, überhaupt, acuut, de buitenlucht, de gestalte, synchroon
- relaties in een verhaal herkennen en aangeven
- het aanwijzend voornaamwoord
bijvoorbeeld: Rik wil die stok meenemen.
- het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
voorbeeld:
Bart laat de bal balanceren op zijn neus. (werkwoordelijk gezegde)
Tante Annie is jarig. (naamwoordelijk gezegde)
- stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden ( een leren jas, een stenen trap, een houten steel, een nylon sluiting)
- een mening van een groepsgenoot terugvertellen
- aardrijkskundige namen als bijvoeglijk naamwoorden zoals Zeeuws(e), Zuid-Hollands(e)
- een verhaal schrijven
- het meewerkend voorwerp
bijvoorbeeld: Moeder geeft Rik een rijstwafel.
- een handleiding schrijven