spelling werkwoorden


spelling werkwoordpakketten


Categorieën en grondwoorden
In Taal actief staat niet het woord maar de categorie centraal. In elke categorie komt telkens maar één spellingprobleem aan de orde. Aan de hand van een grondwoord (dat hieronder cursief boven de categorie staat) wordt het probleem toegelicht.
Als voorbeeld uitleg bij werkwoordpakket 1:
De eerste categorie is “werkwoorden die in de verledentijd de of den krijgen” Het grondwoord dat hierbij hoort is “kleuren”.
Bij ieder woordpakket staat welke vervoegingen de kinderen moeten kunnen maken.
(tt = persoonsvorm tegenwoordige tijd, vt = persoonsvorm verledentijd)

Structuur methode:
week 1:          dag 1: oefenen met de woorden
dag 2: oefenen met de werkwoorden
dag 3: oefenen met de woorden

week 2:          dag 1 oefenen met de werkwoorden
dag 2: signaaldictee
dag 3: differentiatieles

week 3:          dag 1: differentiatieles
dag 2: controledictee
dag 3: differentiatieles

met 1 werkwoordpakket zijn we dus 3 weken bezig.

schema:
Als hulpmiddel gebruiken wij in de klas dit schema:


tegenwoordige tijd
verleden tijd
ik
ik-vorm
ik-vorm + te of de            (’t kofschip)
of de klank veranderd
jij + hij
ik-vorm + t
wij
hele werkwoord
ik-vorm + ten of den
of de klank veranderd
voltooid deelwoord:
vaak ge-, be- of ver-
hulpwerkwoord hebben of zijn
laatste letter: maak langer of kijk naar de verledentijd
verder zo kort mogelijk!
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord:
voltooid deelwoord of voltooid deelwoord + e
verder zo kort mogelijk!
tegenwoordig deelwoord:
Manier waarop je de klas binnen kunt komen
bijv: lopend, liggend, pratend. laatste letter weet je door het woord langer te maken!
gebiedende wijs: bevel, korte opdracht. Altijd de ik-vorm


Onderstaand de werkwoordpakketten zoals ze aangeboden worden in “Taal actief” groep 8. (Vraag gerust na bij welk werkwoordpakket we op dit moment zijn!)

werkwoordpakket 1
(tt, vt, voltooid deelwoord, bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden)
kleuren (klankvast, verledentijd krijgt de of den)
aanmoedigen, accepteren, behandelen, concluderen, demonstreren, herinneren, herstellen, illustreren, informeren, inspannen
werken (klankvast, verledentijd krijgt te of ten)
aankloppen, aanraken, bereiken, beslissen, glimlachen, haken, knippen, mislukken, onderstrepen, ontsnappen
reizen (klankvast, z/s- wisseling)
gonzen, grazen, lozen, niezen, omhelzen, plonzen, razen, verbazen, verhuizen, verwaarlozen
leven (klankvast, v/f- wisseling)
beleven, beloven, handhaven, nastreven, overleven, proeven, schaven, schroeven, turven, veroorloven

werkwoordpakket 2
(tt, vt, voltooid deelwoord, bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden)
antwoorden (klankvast, ik-vorm op d)
baden, beantwoorden, bereiden, besteden, bevrijden, doden, dulden, leiden, raden, redden, schudden, spreiden, verbranden, verkleden, verleiden, verwonden, verwoorden, voeden , wedden, wenden
praten (klankvast, ik-vorm op t)
barsten, begroeten, bezetten, haasten, haten, hechten, posten, putten, schatten, slachten, spotten, trachten, twisten, vergroten, verplichten, verrichten, verwoesten, vluchten, zuchten, zweten

werkwoordpakket 3
(tt, vt, voltooid deelwoord, bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden)
roepen (klankveranderend)
aantrekken, bespreken, deelnemen, onderbreken, ontvangen, verbreken, verdrinken, verdwijnen, verschijnen, vertrekken
zoeken (klankveranderend)
aankomen, bezoeken, binnenkomen, doorgaan, meebrengen, onderzoeken, onthouden, opzoeken, thuiskomen, uitzoeken
kiezen (klankveranderend en ik-vorm eindigt op s)
aanwijzen, bewijzen, genezen, opblazen, uitblazen, uitkiezen, uitwijzen, verkiezen, verwijzen, voorlezen
schrijven (klankveranderend en ik-vorm eindigt op f)
aangeven, achterblijven, doorgeven, opgeven, opschrijven, overblijven, overdrijven, overschrijven, toegeven, uitgeven

werkwoordpakket 4
(tt, vt, voltooid deelwoord, bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden)
rijden (ik-vorm op d)
aanbieden, afsnijden, bestrijden, betreden, bevinden, gebieden, meerijden, optreden, opwinden, overlijden, overschrijden, plaatsvinden, schenden, uitscheiden, uitvinden, uitzenden, verbieden, verbinden, vermijden, verslinden
fluiten (ik-vorm op t)
aansluiten, besluiten, bezitten, genieten, loslaten, omsmelten, ontbijten, opeten, opmeten, schieten, slijten, smijten, splijten, spuiten, stilzitten, uitsluiten, vergeten, verlaten, verwijten, vlechten

werkwoordpakket 5
(tt, vt, voltooid deelwoord, bijvoeglijke gebruikte voltooid deelwoorden, gebiedende wijs)
klankvast:
kleuren: leveren, mishandelen, oefenen, openen
reizen: omhelzen, verwaarlozen
leven: beloven, proeven
antwoorden: aankleden, besteden, uitbeelden, verantwoorden
werken: afwassen, glimlachen, onderstrepen, verrassen
praten: berichten, inlichten, neerzetten, oprichten
klankveranderend:
roepen: gedragen, onderbreken, vergelijken, vervangen
rijden: aanbieden, afsnijden, aftreden, optreden
fluiten: aansluiten, achterlaten, loslaten, opsluiten
kiezen: bewijzen, uitblazen
schrijven: doorgeven, overdrijven
zoeken: meebrengen, nazeggen, uitzoeken, weggaan

werkwoordpakket 6
(tt, vt, voltooid deelwoord, bijvoeglijke gebruikte voltooid deelwoorden, gebiedende wijs, tegenwoordige deelwoorden)
klankvast:
kleuren: aarzelen, afwisselen, overtuigen, verlangen
reizen: verbazen, vrezen
leven: golven, wuiven
antwoorden: bloeden, schudden, vermoeden, voorbereiden
werken: gapen, koken, snikken, versterken
praten: berusten, omvatten, opletten, tasten
klankveranderend:
roepen: afwijken, opvallen, overwegen, zwijgen
rijden: aftreden, gelden, rijden, verslinden
fluiten: afsluiten, genieten, overlaten, vergeten
kiezen: afwijzen, blazen
schrijven: verdrijven, zwerven
zoeken: aanhouden, nadenken, verliezen, voorkomen

werkwoordpakket 7
(tt, vt, voltooid deelwoord, bijvoeglijke gebruikte voltooid deelwoorden, gebiedende wijs, tegenwoordige deelwoorden, hele werkwoord)
klankvast:
kleuren: aanmoedigen, achtervolgen, beschermen, illustreren,
reizen: omelzen, vrezen
leven: overleven, veroorloven
antwoorden: begeleiden, opvoeden, uitbreiden, voorbereiden
werken: aanraken, beschikken, ontsnappen, veroorzaken
praten: benutten, ontvluchten, uitrusten, verwoesten
klankveranderend:
roepen: aanvragen, bespreken, gedragen, overvallen
rijden: bestrijden, bevinden, meerijden, overlijden
fluiten: afsluiten, opeten, overlaten, stilzitten
kiezen: opblazen, voorlezen
schrijven: achterblijven, overschrijven
zoeken: bezoeken, binnenkomen, meebrengen, onderzoeken

werkwoordpakket 8
(alle werkwoordsvormen in enkelvoudige en samengestelde zinnen)
kleuren: bestuderen, eindigen, proberen, vertellen
reizen: plonzen, verhuizen
leven: beproeven, weven
antwoorden: beïnvloeden, geschieden, opladen, verspreiden
werken: beheersen, hopen, ontdekken, vergissen
praten:afwachten, bevatten, inrichten, uitbarsten
roepen: bekijken, ontwerpen, verzinnen, waarnemen
rijden: ondervinden, uitzenden, verbieden, verbinden
fluiten: bezitten, nalaten, opmeten, uitsluiten
kiezen: toewijzen, uitkiezen
schrijven: begeven, werven
zoeken: inzien, mogen, slaan, voordoen

werkwoordpakket 9
(alle werkwoordsvormen van wederkerende werkwoorden -zich-)
klankvast:
kleuren: aanstellen, bemoeien, herinneren, storen
reizen: verbazen, verwaarlozen
leven: handhaven, veroorloven
antwoorden: beraden, onderscheiden, uitbreiden, verwonden
werken: vergissen, verslikken, vertakken, wassen
praten: belasten, haasten, verontrusten, verzetten
klankveranderend:
roepen: aantrekken, gedragen, verspreken, voornemen
rijden: aanbieden, bevinden, opwinden, terugvinden
fluiten: aansluiten, afsluiten, opmeten, opsluiten
kiezen: bewijzen, voorlezen
schrijven: aangeven, vergeven
zoeken: onthouden, vasthouden, voordoen, weerhouden

werkwoordpakket 10
(alle werkwoordsvormen van enkelvoudige en samengestelde woorden)
kleuren: achterhalen, ondersteunen, voltooien, voorspellen
reizen: omhelzen, verwaarlozen
leven: handhaven, overleven
antwoorden: aanraden, afscheiden, uitbroeden, vastspelden
werken: afdekken, onderdrukken, overheersen, vastklampen
praten: aantasten, samenvatten, voorlichten, voortzetten
roepen: ondernemen, ondervragen, overtreffen, voltrekken
rijden: ondervinden, overlijden, overschrijden, terugvinden
fluiten: omsmelten, opeten, stilzitten, vrijlaten
kiezen: opblazen, uitwijzen
schrijven: omschrijven, overgeven
zoeken: ondergaan, overkomen, overzien, voldoen